In het boek 'Jullie zijn anders als ons, jong en allochtoon in Nederland', laat Roanne van Voorst honderdvijftig jongeren met verschillende etnische achtergronden aan het woord. Volgens de auteur moeten onze noorderburen zich toeleggen op de sociaaleconomische aspecten van integratie zonder culturele aspecten uit het oog te verliezen.
Drie weken terug verscheen er een open brief in het Nederlandse 'De Volkskrant'. In de brief maken 'Turks-Nederlandse professionals' zich zorgen over de integratie van hun kinderen. Een probleem dat zichzelf niet zomaar oplost volgens hen, "daar moet actief beleid op worden gevoerd." Dit meent ook schrijfster en antropoloog Roanne van Voorst.
Zij vond dat de kwantitatieve gegevens van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) dringend aangevuld moesten worden met kwalitatieve antwoorden. Han Entzinger, hoogleraar integratiestudies aan de Universiteit van Rotterdam, deed ook kwalitatief onderzoek naar de integratie van allochtone jeugd. Hij stelde vast dat allochtone jongeren somberder zijn over hun toekomstkansen.
Liever import dan blond
Waarom presteren jonge Molukkers al generaties lang slecht op school en verkiezen jonge Turken een importbruid boven een blonde Nederlandse meid? In tegenstelling tot de aanpak van eerdere onderzoeken naar integratievraagstukken, besloot Van Voorst naar de betrokkenen zelf toe te stappen. Ze interviewde honderdvijftig allochtone jongeren van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse, Molukse, Poolse en Chinese afkomst. Haar boek, 'Jullie zijn anders als ons, jong en allochtoon in Nederland', werd uitgeven door De Bezige Bij.
Spleetogen zijn lekker stil
Volgens Van Voorst is de beeldvorming over integratie in Nederland oneerlijk . "Van Chinezen hebben we een ander beeld dan van Marokkanen. Alleen zitten ze met vergelijkbare problemen. Jongeren in beide groepen hebben problemen met het homoseksualiteit vraagstuk, en in beide groepen is er sprake van criminaliteit. Bij Marokkanen is dit misschien meer bekend dan bij Chinezen en mede daardoor wordt er meer over de eerste groep geklaagd, immers die 'spleetogen' zijn namelijk 'zo lekker stil en werken zo hard'."
Er wordt dus met verschillende maten gemeten. Sommige groepen worden strenger beoordeeld dan andere. Een onderwerp als homoseksualiteit ligt echter niet alleen moeilijk in allochtone middens. Dat blijkt wel uit het feit dat 80 % autochtone leden van de Evangelische Omroep ook nog een probleem hebben met dit onderwerp. Dit alles betekent nog niet dat het relatief gezien slecht gesteld is met de integratie in Nederland. "Vaak wordt hoog opgegeven van het integratie beleid in de Verenigde Staten en zijn we negatiever over het verloop in ons eigen land , maar daar duurt het net als in Nederland drie generaties voor dat mensen volop mee doen in de samenleving."
Vraag het henzelf eens
"Iedereen heeft een mening over integratie", zegt Van Voorst. "Over allochtone jongeren wordt er echter vooral geschreven door mensen die niet direct met ze in contact zijn gekomen, of niet objectief een beeld kunnen geven. Het zijn typisch blanke wetenschappers of autochtone mensen die over de allochtone jongeren klagen. En de mensen om wie het uiteindelijk gaat komen enkel in beeld via wetenschappelijke literatuur of cijfers." Van Voorst vindt dat dit deze data moeten worden gekoppeld aan gesprekken met de jongeren zelf. Ze besloot in gesprek te gaan met hangjongeren. "Eerst dachten de jongeren dat het weer iemand was die hun zwart probeerde te maken, maar toen ze begrepen dat het echt om hun eigen percepties ging vertelden ze daadwerkelijk hun verhaal." Dit leverde een hoop diepte-interviews op waarin honderdvijftig jongeren hun zegje deden. Het bleef niet alleen bij de pleintjes en straathoeken waar Van Voorst de jongeren in eerste instantie opzocht , ze ging met ze mee op stage, naar school, mee naar huis en zelfs naar bruiloften. Door de jongeren beter te leren kennen, probeerde Van Voorst het integratieprobleem te begrijpen vanuit hun leefwereld.
Klassenverschil
Van Voorst durft na het schrijven van dit boek stelling te nemen in het integratie debat. Volgens haar is er teveel aandacht voor het culturele aspect, in plaats van het sociaal-economische. "Er moet een beleid komen dat zich richt op onderwijs en de arbeidsmarkt. Voor haar is integratie deels een debat over het klassenverschil tussen de verschillende etnische groepen, waar allochtonen ook een onderdeel van uit maken. Het bewijs hiervoor zit hem volgens haar in het feit dat veel allochtone gezinnen deel uitmaken van de laagste sociale klasse in Nederland. Hier komt bij dat de 'hangmarokkaan' niet in Marokko hangt maar in Nederland en dat is al reden genoeg om het niet de hele tijd over cultuurverschillen te hebben."
Ze stoort zich soms ook aan bepaalde media die voortdurend de allochtoon tegenover de autochtoon zetten. "Je moet niet alleen allochtonen en autochtonen vergelijken, maar ook die groepen die uit dezelfde sociale klassen komen. Dan zal blijken dat gelijksoortige problemen zich voor doen in verschillende groepen. En dat het helemaal niet zo slecht gesteld is met de integratie. En dat jongeren wel integreren qua het kennen en passen in de Nederlandse samenleving, maar dat ze nog niet volledig geaccepteerd worden. Juist de groep Marokkanen die hun best doen om tot de maatschappelijke middenklasse te geraken en het vervolgens niet lukt keren zich af van de maatschappij."
Somber
In 2008 kwam hoogleraar integratiestudies Han Entzinger van de Universiteit van Rotterdam samen met Edith Dourleijn met een onderzoek gehouden onder de Turkse en Marokkaanse jeugd in Rotterdam. Hij stelde vast dat een goede schoolopleiding nog lang niet altijd de poort opent naar maatschappelijk succes voor deze jongeren. "Turkse en Marokkaanse jongeren zien hun eigen toekomst somberder in dan autochtone Nederlanders. Naarmate ze een hoger opleidingsniveau hebben neemt die somberheid weliswaar af, maar tegelijkertijd is het verschil in toekomstverwachtingen tussen hoog opgeleide allochtonen en hoog opgeleide autochtonen groter dan bij degenen met een lagere opleiding. Met andere woorden: jongeren hebben een positiever toekomstbeeld naarmate ze hoger zijn opgeleid, maar bij de hoger opgeleide Turkse en Marokkaanse jongeren is dat toekomstbeeld toch veel minder positief dan bij de autochtonen…"
Familie en andere problemen
School is volgens Van Voorst heel erg belangrijk om allochtonen uit de laagste sociale klasse te trekken. Toen ze in de Amsterdamse wijk Bijlmer was sprak ze veel met Antillianen. "Zij zijn vaak op straat omdat ze slecht presteren op school, en het tegelijkertijd thuis niet aangenaam vinden door familieproblemen en kleine behuizing. Alleen op straat voelen ze zich fijn omdat hun kwaliteiten alleen hier meer worden gewaardeerd. Op school moet hier beter op worden ingespeeld. Docenten moeten daartoe kennis nemen van de culturele eigenschappen van de verschillende leerlingen. Vaak beseffen ze te weinig wat de impact is van de Molukse burgeroorlog op de huidige jonge generatie Molukkers. Ze realiseren zich evenmin dat Marokkaanse ouders vaak menen dat docenten het beste zijn in het opvoeden van het kind en zich daarom ook niet laten zien op ouderavonden. Of dat Chinese jongeren nooit hebben leren discussiëren en zich daarom maar als stille individuen gedragen. Doelstelling moet daarom enerzijds blijven om de sociaaleconomische verhoudingen te veranderen, en anderzijds om de culturele aspecten van het integratieprobleem beter te belichten."
Entzinger onderschrijft dit, maar legt andere accenten dan Van Voorst en heeft het over de sociale aspecten: "Onderwijs is de sleutel tot integratie. Een actief beleid op discriminatie, minder focussen op religie en meer op sociale vraagstukken. Want op het punt van religie kan de overheid in Nederland niet veel doen, we hebben immers vrijheid van godsdienst." Op die manier kunnen kinderen van bijvoorbeeld de 'Turks-Nederlandse professionals' beter integreren in de Nederlandse multiculturele samenleving.
© 2011 – StampMedia – Kars van Eijsden