Haberin yayım tarihi
2009-09-14
Haberin bulunduğu kategoriler

Mehmet Üstün:'Başörtüsü Yasağı İle İlgili Gelişmeler Hepimizi Üzmüştür'.

Sayın Hüseyin Bey
 
Geçen hafta sonu ARGO'nun yangından mal kaçırır gibi alel acele almış olduğu başörtüsü yasağı ile ilgili gelişmeler hepimizi üzmüştür.
 
Fakat olayın belkide az bilinen bir bölümünü sizlerle paylaşmak istiyorum.
 
Bilindiği gibi haziran ayında Anvers'de bulunan devlet okulu  Atheneum'un başörtülü öğrenciler ile ilgili bir tek başına aldığı bir yasaklama kararı vardı. Bu karar nahkemeye yansımış ve konu ile ilgili raportör tayin edilmişti.

Başörtüsü konusunda raportörlerin hazırladıkları raporda okulun alehinde bir karar ortaya çıktı. Yani raportörler " okul tarafsızlık ilkesine aykırı tek taraflı bir karar almıştı.  Okulun böyle bir yasağı kendi kararı ile uygulaması mümkün değil denilmişti.

Ardından "Sadece Argo böyle bir karar alabilir" şeklinde bir açıklama yapıldı. Ancak bu raporun gizli kalması gerekmesine rağmen, maalesef birileri tarafından basına sızdırıldı. Ve Argo'da bu durumu fırsat bilerek bu başörtüsü yasağını aldı.

Fakat yine de bu konuda başvurduğumuz hukukçular alınan kararın anayasaya aykırı olduğunu belirtiyorlar. Bizlere verilen bilgilere göre bu yasağın kesinlikle mahkemeden döneceği belirtiliyor.
Belçika anayasana göre herkes inancını yaşama noktasında özgürdür. Bu açıdan başörtüsü yasağı temel insan haklarına ve okullarda uygulanlası gereken tarafsızlık-nötralite ilkesine de aykırıdır.
 
Ekte size geçtiğimiz aylarda Belçika'nın en yüksek mahkemsinin başörtüsü yasağı yüzünden görevlerine son verilen iki bayan öğretmen ile ilgili kararı okurlarınızla paylaşmanı dileğiyle gönderiyorum 
 
Selamlar 



RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK.

A R R E S T

nr. 195.044 van 2 juli 2009
in de zaak A. 176.054/XII-4841.


In zake : XXXX,

die woonplaats kiest bij

advocaat R. Heijse,

kantoor houdende te Gent,

Zandvoordestraat 141

tegen :

de VLAAMSE GEMEENSCHAP.

D E R A A D V A N S T A T E, XIIe K A M E R,

Gezien het verzoekschrift dat XXXX op 14 oktober 2006 heeft
ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van 31 juli 2006 van
de raad van beroep voor het personeel van het gemeenschapsonderwijs waarbij haar
beroep wordt verworpen, eensdeels, tegen het op 14 maart 2006 door de directeur
van de basisschool 't Beekje te Etterbeek gegeven ontslag om dringende redenen en,
anderdeels, tegen het op 16 maart 2006 gegeven ontslag om dringende redenen door
de directeur van de basisschool de Wimpel te Elsene;

Gelet op het arrest nr. 162.161 van 30 augustus 2006 waarbij de
vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt verworpen;

Gelet op het arrest nr. 175.887 van 18 oktober 2007 waarbij de
vordering tot schorsing wordt verworpen;

Gezien het verzoekschrift tot voortzetting van het geding
van 8 november 2007 ingediend door verzoekster;

Gezien de memories van antwoord en van wederantwoord;

Gezien het verslag opgemaakt door auditeur D. Mareen;

Gelet op de kennisgeving van het verslag aan partijen en gezien
de laatste memories;

XII-4841-1/15

Gelet op de beschikking van 15 mei 2009 waarbij de terechtzitting
bepaald wordt op 16 juni 2009;

Gehoord het verslag van staatsraad G. van Haegendoren;

Gehoord de opmerkingen van advocaat R. Heijse, die verschijnt
voor verzoekster, en van advocaat M. Stommels, die verschijnt voor verwerende
partij;

Gehoord eensluidend het advies van eerste auditeur D. Mareen;

Gelet op de artikelen 17 en 18 en titel VI, hoofdstuk II, van de
wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,

OVERWEEGT WAT VOLGT :

De gegevens van de zaak

1.1. Verzoekster wordt in het schooljaar 2005-2006 tijdelijk aangesteld
als leermeester godsdienst - islamitische godsdienst in de basisschool 't Beekje te
Etterbeek (10 uur) en in de basisschool de Wimpel te Elsene (6 uur); beide scholen
behoren tot de scholengroep 8 van het Gemeenschapsonderwijs.

1.2. Het schoolreglement van de beide basisscholen verbiedt op het
hele domein van de school kledij, tekens of symbolen te dragen waarmee zichtbaar
een religieuze of levensbeschouwelijke aanhorigheid of overtuiging wordt
uitgedrukt of die de indruk daartoe wekt. Luidens het desbetreffende
schoolreglement "geldt [dit verbod] voor de leerlingen, de leerkrachten (met
uitzondering van de godsdienstleerkrachten die binnen hun klaslokaal hun religieuze
symbolen mogen dragen) en voor stagiair-leerkrachten". Deze bepaling is in de
schoolreglementen met ingang van 1 september 2005 opgenomen, ingevolge een
beslissing van 1 maart 2005 van de raad van bestuur van de scholengroep. Luidens
die beslissing neemt de raad van bestuur het modelschoolreglement van de centrale
administratie van het gemeenschapsonderwijs als uitgangspunt voor het
schoolreglement van de instellingen van de scholengroep en moet aan dit
modelschoolreglement verplicht worden toegevoegd, onder meer, "het verbod op
het dragen van opzichtige religieuze en politieke symbolen".
XII-4841-2/15

1.3. Verzoekster gedraagt zich in geen van beide scholen naar dat
verbod. De directeur van de basisschool 't Beekje ontslaat verzoekster met een brief
van 14 maart 2006 om dringende redenen; op 16 maart 2006 ontslaat ook de
directeur van de basisschool de Wimpel verzoekster om dringende redenen. De
ontslagen worden gemotiveerd door verzoeksters weigering om de hoofddoek af te
nemen buiten de lessen islamitische godsdienst, wat een gebrek aan respect voor de
in het openbaar onderwijs vereiste neutraliteit uitmaakt, door de niet-naleving van
het pedagogisch project van de school, en door de weigering om nog les te geven
respectievelijk op 14 maart 2006 in 't Beekje en op 15 maart 2006 in de Wimpel.
Verzoekster stelt beroep in tegen de ontslagen bij de raad van
beroep voor het personeel van het gemeenschapsonderwijs, die bij de thans
bestreden beslissing van 31 juli 2006 de beroepen verwerpt.

De grond van de zaak

2. In het inleidend verzoekschrift voert verzoekster vijf middelen
aan, waaronder een schending van de godsdienstvrijheid en een schending van de
actieve en pluralistische opvatting van de neutraliteit in het gemeenschapsonderwijs.
Het auditoraatsverslag is, ten gronde, tot een onderzoek van het tweede middel
beperkt. Krachtens artikel 24, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad
van State moet de Raad zich over dit middel uitspreken, en mag hij zich niet over
de andere vermeende onwettigheden buigen.

3. In het eerste onderdeel van het tweede middel voert verzoekster
de schending aan van de artikelen 33, § 1, 1/, en 34, 1/, van het bijzonder decreet
van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs, omdat volgens die
bepalingen enkel de Raad van het Gemeenschapsonderwijs bevoegd is om de
neutraliteitsverklaring, de verklaring van gehechtheid aan het gemeenschapsonderwijs
en het pedagogisch project van het gemeenschapsonderwijs op te stellen.
Noch een beslissing van de raad van bestuur van een scholengroep noch een
schoolreglement van een individuele school vermogen aldus een bijkomende
veralgemeende beperking van de vrijheid van persoonlijk engagement te
introduceren zoals bijvoorbeeld het algemene verbod op het dragen van kledij
waarmee zichtbaar een religieuze of levensbeschouwelijke aanhorigheid of
overtuiging wordt uitgedrukt of de indruk daartoe gewekt. De neutraliteitsverklaring
bevat geen delegatie van bevoegdheid aan andere organen, aldus nog verzoekster,
XII-4841-3/15

om "uitvoeringsmodaliteiten" ervan nader vast te leggen. Dit zou trouwens strijdig
zijn met het grondwettelijke legaliteitsbeginsel dat inzake onderwijs is vastgelegd.
Het opgelegde verbod gaat hoe dan ook verder dan de inhoudelijke bepaling van de
neutraliteitsverklaring en legt een bijkomende beperking op aan het recht op vrije
meningsuiting en de vrijheid van godsdienst.

4. De verwerende partij verwijst in de memorie van antwoord
vooreerst naar het arrest nr. 175.886 van 18 oktober 2007 in een "gelijkaardige"
zaak voor de Raad van State, waarin de Raad oordeelde dat er "geen beoordeling in
concreto was gebeurd en het ontslag was gesteund op een algemeen principieel
verbod op het dragen van een hoofddoek buiten de godsdienstles; dat enkel de Raad
[voor het Gemeenschapsonderwijs] de bevoegdheid heeft om een dergelijk verbod
op te leggen en de scholengroep of school dit niet kan". Volgens verwerende partij
is er te dezen wel degelijk een beoordeling in concreto gebeurd. Het ontslag om
dringende redenen is gesteund op de weigering van verzoekster om nog les te geven
en het niet-naleven van de persoonlijke nota's van de directeur. Op 14 en 16 maart
2006 heeft verzoekster geweigerd les te geven, ook al was zij aanwezig en mocht
zij tijdens het lesgeven haar hoofddoek dragen. Daarnaast legden persoonlijke nota's
van de onderscheiden directies haar op de hoofddoek niet te dragen buiten de lessen
islamitische godsdienst, waarop zij noch heeft gereageerd bij wege van een
schriftelijk en gemotiveerd antwoord, noch de daarin vermelde opdracht heeft
uitgevoerd, waarvan zij tot aan haar ontslag de gerechtvaardigheid niet heeft
betwist.

Onder "algemene weerlegging van het tweede middel", zet
verwerende partij vervolgens uiteen dat het dragen van de hoofddoek zelf een
schending uitmaakt van de door verzoekster ondertekende neutraliteitsverklaring.
In de analoge brieven waarbij kennis wordt gegeven van de dringende redenen van
het ontslag werd aan verzoekster dan ook onder meer te kennen gegeven dat "het
dragen van hoofddoeken door leraren, een essentieel breekpunt is betreffende de
neutraliteit van het openbaar onderwijs en het gemeenschapsonderwijs in het
bijzonder", en dat de neutraliteitsverklaring die verzoekster onderschreef "van de
kant van de leerkracht eist dat deze onderwijs geeft met eerbiediging van ieders
geloof of levensovertuiging".

Verwerende partij betoogt verder dat uit geen enkele bepaling,
noch nationaal, noch internationaal, enig recht kan worden geput om als

XII-4841-4/15

onderwijsverstrekker in een school van het Gemeenschapsonderwijs haar godsdienst
te belijden door het dragen van een hoofddoek, dat het verbod tot het dragen van
opvallende religieuze symbolen rechtstreeks voortvloeit uit de
neutraliteitsverklaring, dat het voldoende duidelijk en toegankelijk is, dat het een
doelstelling van algemeen belang nastreeft, met name het garanderen van de
godsdienstvrijheid en de bescherming van de rechten van anderen, dat het
neutraliteitsprincipe enkel een beperking inhoudt van het veruiterlijken en belijden
van de geloofsovertuiging in de arbeidssituatie en dat verzoekster ten onrechte enkel
een verbod tot indoctrinatie en proselitisme leest in de neutraliteitsverklaring.


Met betrekking tot dit laatste punt, is verwerende partij de mening
toegedaan dat de bepaling in de neutraliteitsverklaring waarin wordt bepaald dat
indien de opvoedings- of onderwijssituatie daartoe aanleiding geeft, de leerkrachten
hun persoonlijk engagement vrij kunnen doen kennen, waarbij zij zich zeker moeten
onthouden van indoctrinatie en proselitisme, niet betekent dat andere uitdrukkingen,
houdingen, gedrag of kleding altijd toegelaten zouden zijn. Het dragen van
religieuze symbolen heeft niets te maken met de opvoedings- of onderwijssituatie
doch enkel met de "persoonlijke aanhorigheid van de leerkracht in kwestie die op
permanente basis [...] deze aanhorigheid wenst uit te drukken"; het dragen van een
symbool "geeft trouwens geen aanleiding om op bedachtzame wijze het persoonlijk
engagement te doen kennen, zoals de neutraliteitsverklaring vereist".

De invoering van het schoolreglement, dat ook voor leerkrachten
bindend is, met een verbod tot het dragen van een hoofddoek, dat rechtstreeks
voortvloeit uit de door verzoekster ondertekende neutraliteitsverklaring, is
bijgevolg, aldus verwerende partij, geen machtsoverschrijding en het ontslag is dan
ook rechtsgeldig gegeven.

5. In de laatste memorie voegt de verwerende partij daar nog het
volgende aan toe: de ontslagbrieven van 15 en 16 maart 2006 vermelden zeer
uitdrukkelijk dat de weigering om les te geven "een motief van het ontslag" is, de
interpretatie dat die weigering zou zijn gestoeld op de confrontatie met het verbod
tot het dragen van de hoofddoek buiten de les strookt niet met de tekst van de
kennisgeving van het ontslag, de beoordeling in concreto wordt hierdoor ondergeschikt
gemaakt aan het principieel hoofddoekverbod, terwijl het weigeren les te
geven op zich niets te maken mag hebben met het dragen van de hoofddoek.
Bovendien bestond er voor verzoekster geen enkel beletsel om tijdens het lesgeven
XII-4841-5/15

de hoofddoek te dragen. Het weigeren les te geven kan enkel in verband worden

gezien met het hoofddoekverbod als een ongepaste wijze van protest tegen dit

verbod. Die weigering, ondanks de aanwezigheid van verzoekster op school, dient

echter in het licht van de basisverplichtingen die het rechtspositiedecreet oplegt aan

de leerkrachten als een ernstige tekortkoming te worden beschouwd, een

beoordeling in concreto heeft dan ook plaatsgehad, temeer gelet op artikel 10 van

voormeld decreet dat bepaalt dat "behoudens overmacht [...] de personeelsleden de

uitoefening van hun ambt niet [mogen] onderbreken zonder voorafgaande

toestemming van de rechtstreeks hiërarchische overheid".

Relevante wetgeving

6.1. Voor een goed begrip van de zaak is het nuttig eerst de relevante
bepalingen van achtereenvolgens de Grondwet, het bijzonder decreet van 14 juli

1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs (hierna: het bijzonder decreet) en de

neutraliteitsverklaring van de Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, in herinnering

te brengen.

6.2. Artikel 24 van de Grondwet luidt :
"§ 1. Het onderwijs is vrij; elke preventieve maatregel is verboden; debestraffing van de misdrijven wordt alleen door de wet of het decreet geregeld.
De gemeenschap waarborgt de keuzevrijheid van de ouders.

De gemeenschap richt neutraal onderwijs in. De neutraliteit houdt onder meerin, de eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingenvan de ouders en de leerlingen.
De scholen ingericht door openbare besturen bieden, tot het einde van deleerplicht, de keuze aan tussen onderricht in een der erkende godsdiensten ende niet-confessionele zedenleer.
§ 2. Zo een gemeenschap als inrichtende macht bevoegdheden wil opdragen aaneen of meer autonome organen, kan dit slechts bij decreet, aangenomen met eenmeerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen.

§ 3. Ieder heeft recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentelerechten en vrijheden. De toegang tot het onderwijs is kosteloos tot het einde vande leerplicht. Alle leerlingen die leerplichtig zijn, hebben ten laste van degemeenschap recht op morele of religieuze opvoeding.
§ 4. Alle leerlingen of studenten, ouders, personeelsleden en onderwijsinstellingen
zijn gelijk voor de wet of het decreet. De wet en het decreet houdenrekening met objectieve verschillen, waaronder de eigen karakteristieken vaniedere inrichtende macht, die een aangepaste behandeling verantwoorden.

§ 5. De inrichting, erkenning of subsidiëring van het onderwijs door degemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet".

XII-4841-6/15

6.3. De in het middel aangevoerde bepalingen van het bijzonder
decreet bepalen wat volgt :

"Art. 33. § 1. Inzake algemeen beleid is de Raad bevoegd voor :
1/ het opstellen van de neutraliteitsverklaring en de verklaring van gehechtheidaan het gemeenschapsonderwijs; [...].
Art. 34. Inzake het pedagogisch beleid is de Raad bevoegd voor :
1/ het opstellen van het pedagogisch project van het gemeenschapsonderwijs;
[...]".

6.4. De neutraliteitsverklaring, bedoeld in artikel 33, § 1, 1/, luidt :
"De Gemeenschapsschool vervult in de eerste plaats een opvoedende taak;
ze bevordert de ontwikkeling en de vorming van de gehele persoonlijkheid. Zebeperkt zich derhalve niet tot het bijbrengen van kennis en het ontwikkelen vanvaardigheden en attitudes die de jeugd nodig heeft om een toekomst op tebouwen. Ze beoogt de totale vorming van de persoon als individu en als burger,
die in staat is met persoonlijk inzicht en engagement zijn plaats in demaatschappij in te nemen.
Opvoeding op school is slechts een onderdeel van de gehele opvoeding.
Behalve de school vervullen namelijk ook het gezins- en familiale, het socialeen ideologische, het culturele, het religieuze milieu en de maatschappij in haargeheel een opvoedende functie. De bijdrage van deze milieus tot de vorming ende ontwikkeling van de jeugd moet door de school worden geëerbiedigd en inhaar activiteiten geïntegreerd.

Door de op velerlei gebied interne verscheidenheid van zijn begeleidingsgroepen,
zowel als van zijn leerlingen- en cursistenbestand, bevordert hetgemeenschapsonderwijs op spontane, natuurlijke wijze het wederzijds begriptussen mensen met verschillende levensbeschouwelijke en maatschappelijkevisies. Het stimuleert en begeleidt de leerlingen en cursisten trouwens bewusttot persoonlijke oordeelsvorming door het opwekken en het in opbouwende zinontwikkelen van kritisch inzicht. Het maakt hun geest ontvankelijk voor deveelzijdigheid en verscheidenheid van waarden in de samenleving, zodat zij demensen in hun eerlijke overtuiging gaan eerbiedigen en gepaste belangstellingvoor ieders denk- en gevoelswereld kunnen opbrengen.

Wat het onderwijs in het bijzonder betreft, veronderstelt de neutraliteit vanwegeallen die bij de ontwikkelingsbegeleiding van leerlingen en cursisten betrokkenzijn, perfecte objectiviteit in de uiteenzetting van feiten en intellectueleeerlijkheid in de bespreking ervan. Hierdoor worden leerlingen en cursisten instaat gesteld de cultuurgoederen waarmee ze in contact komen, zo teverwerken, dat ze feiten en waarden duidelijk leren te onderscheiden.

In hun omgang met de leerlingen en cursisten gaan degenen die betrokken zijnbij de ontwikkelingsbegeleiding, de problemen in verband met de filosofische,
ideologische en godsdienstige overtuigingen van de mens niet uit de weg.

Indien de opvoedings- of onderwijssituatie daartoe aanleiding geeft, kunnen zijvrij hun persoonlijk engagement doen kennen, maar op bedachtzame wijze, watbetekent dat zij zich zeker onthouden van elke vorm van indoctrinatie en/ofproselitisme. Alle uitdrukkingen of overwegingen die voor andersdenkendenkwetsend kunnen overkomen, worden vermeden.
De waarden die met de uiteengezette feiten verband houden, worden eerlijk endus open behandeld, opdat leerlingen en cursisten zich geleidelijk bewustworden dat motiveringen van verschillende oorsprong eerbied en onderzoekverdienen.

XII-4841-7/15

De bij de ontwikkelingsbegeleiding betrokken personen nemen alvast iederegelegenheid te baat om de leerlingen en cursisten de ideologische, culturele,
religieuze, filosofische en ethische waarden bij te brengen die een pluralistischebeschaving in het algemeen kenmerken:

- eerbied voor de rechten van de mens en voor de specifieke rechten van hetkind;
-zin voor beredeneerde verantwoordelijkheid, voor rechtvaardigheid en vooreerlijkheid;
- inzet voor het algemeen welzijn en voor menselijke solidariteit;
- verdediging van de democratie en eerbied voor minderheden;
-respect voor het pluralistisch waardenpatroon;
- actieve verdraagzaamheid.
De vrijheid van uitdrukking en het persoonlijk engagement maken inherent deel
uit van het pedagogisch project van het gemeenschapsonderwijs en worden
alleen beperkt door de inhoud van deze neutraliteitsverklaring".

Beoordeling

7. In het voorliggende middelonderdeel voert verzoekster in wezen
aan dat het door de raad van bestuur van de scholengroep in een schoolreglement
opgenomen verbod op het dragen van kledij die een religieuze overtuiging uitdrukt
of de indruk daartoe wekt niet uitgaat van een daartoe bevoegd orgaan van het
Gemeenschapsonderwijs.

8. Verwerende partij betoogt dat er te dezen een beoordeling in
concreto heeft plaatsgevonden aangezien er vier persoonlijke nota's van de onderscheiden
directies zijn geschreven die aan verzoekster oplegden de hoofddoek niet
te dragen buiten de lessen islamitische godsdienst, dat verzoekster hier niet op heeft
gereageerd en het ontslag is gebaseerd op dit feit en op de weigering les te geven.
In de laatste memorie herhaalt zij dat de ontslagbrieven zeer uitdrukkelijk vermelden
dat de weigering les te geven "een motief" is van het ontslag, dat op zich niets te
maken mag hebben met het dragen van de hoofddoek en dat deze enkel in verband
daarmee kan worden gezien als een ongepaste wijze van protest tegen dit verbod.
9. Die stelling van verwerende partij kan niet worden bijgevallen.
Verwerende partij brengt geen specifieke redenen eigen aan de
godsdienstleerkracht aan, die eventueel de aan verzoekster opgelegde verplichting
haar hoofddoek af te nemen buiten haar lesopdracht, kunnen rechtvaardigen.

In de persoonlijke nota's van de directeurs wordt enkel aan
verzoekster het ongeoorloofd dragen van de hoofddoek in herinnering gebracht en

XII-4841-8/15

deze geven net zomin als de brieven ter kennisgeving van de dringende redenen de
concrete omstandigheden aan, op grond waarvan het aan verzoekster wordt
verboden die te dragen buiten haar klas. Noch uit de brieven ter kennisgeving van
de dringende redenen, noch uit de nota's, noch uit andere gegevens van het
administratief dossier blijkt voorts dat het dragen van de hoofddoek door
verzoekster buiten haar lessen islamitische godsdienst een aanwijsbaar negatieve
invloed zou hebben gehad op de wijze waarop zij op dat ogenblik en in die scholen
haar ambt uitoefende.

De omstandigheid dat in de tekst van de (analoge) brieven waarbij
kennis wordt gegeven van de dringende redenen wordt verwezen naar het feit dat
verzoekster "zelfs" weigerde om nog les te geven, spreekt de vaststelling niet tegen
dat het ontslag te dezen in hoofdorde is gebaseerd op de met het schoolreglement
strijdige weigering om de hoofddoek af te nemen buiten de klas. Door slechts in één
alinea op het einde van voormelde brieven te stellen dat verzoekster "zelfs"
weigerde om nog les te geven, terwijl alle eraan voorafgaande alinea's enkel en
alleen ingaan op de weigering de hoofddoek buiten de klas af te nemen, geven de
directeurs van de betrokken scholen duidelijk te kennen dat het determinerende
motief van het ontslag de weigering van verzoekster is om het in het
schoolreglement opgenomen hoofddoekverbod na te leven.

Ten overvloede stelt de Raad van State nog vast dat niet blijkt, en
verwerende partij ook niet aanvoert, dat het kwestieuze verbod zou zijn ingegeven
door andere concrete omstandigheden eigen aan de specifieke situatie van de school
of de scholengroep. Het blijkt niet dat het is ingevoerd om reden van welbepaalde
noden van ordehandhaving in de school en het wordt evenmin in verband gebracht
met specifieke veiligheidsvoorschriften ten behoeve van leerling of leerkracht.

10. De beslissing tot het ontslag om dringende redenen is derhalve
wezenlijk gesteund op de herhaalde weigering van verzoekster haar hoofddoek
buiten haar lesopdracht af te nemen en zou klaarblijkelijk ook zijn genomen, mocht
verzoekster niet hebben geweigerd op de bewuste dagen van haar ontslag les te
geven.

Derhalve moet de Raad van State vaststellen dat een beoordeling
in concreto van het kwestieuze hoofddoekverbod achterwege is gebleven en dat het
ontslag bijgevolg is gesteund op de niet-naleving van een algemeen principieel
verbod op het dragen van de hoofddoek buiten de godsdienstles, verbod dat werd

XII-4841-9/15

opgelegd door de raad van bestuur van de scholengroep 8 met de schoolreglementen
van de beide basisscholen.

11. De Vlaamse Gemeenschap heeft met toepassing van artikel 24,
§ 2, van de Grondwet, bij het bijzonder decreet van 14 juli 1998 een openbare
instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht onder de benaming "het
Gemeenschapsonderwijs". Die instelling met rechtspersoonlijkheid heeft blijkens
artikel 5, § 1, van het bijzonder decreet drie "bestuursniveaus": het "lokale niveau",
het "meso-niveau: de scholengroepen" en het "centrale niveau". De "scholengroepen"
en de "Raad van het Gemeenschapsonderwijs" - een bestuursorgaan van
het centrale niveau - zijn luidens artikel 4, § 1, van het bijzonder decreet met
uitsluiting van ieder ander orgaan de "inrichtende macht" van het in het bijzonder
decreet bedoelde gemeenschapsonderwijs, binnen de bevoegdheden die door en
krachtens het bijzonder decreet worden toegekend.

Artikel 33, § 1, van het bijzonder decreet verleent aan de Raad van
het Gemeenschapsonderwijs de bevoegdheid om invulling te geven aan het
grondwettelijk neutraliteitsbeginsel door het opstellen van de neutraliteitsverklaring.

De neutraliteit die de overheid op filosofisch, ideologisch en
godsdienstig vlak moet betrachten betreft een wezenlijk aspect van de inrichting van
het gemeenschapsonderwijs. De bevoegdheid tot omschrijving ervan wordt door het
bijzonder decreet uitdrukkelijk toegewezen aan de Raad van het Gemeenschapsonderwijs,
en dus niet aan de afzonderlijke raden van bestuur van de
scholengroepen, noch aan een schooldirectie.

12. Verwerende partij betoogt evenwel dat het in het schoolreglement
opgenomen verbod voor leerkrachten tot het dragen van opvallende religieuze
symbolen rechtstreeks voortvloeit uit de neutraliteitsverklaring en dat te dezen de
raad van bestuur van scholengroep 8 dit enkel heeft "veruitwendigd".
Het algemeen en principieel verbod om religieuze kledij te dragen,
opgenomen in het schoolreglement, is dan enkel een "invulling" van de
neutraliteitsverklaring in het gemeenschapsonderwijs.

13. In de neutraliteitsverklaring wordt gepreciseerd dat "de vrijheid
van uitdrukking en het persoonlijk engagement [...] inherent deel uit[maken] van het
pedagogisch project van het gemeenschapsonderwijs en [...] alleen [worden] beperkt
XII-4841-10/15

door de inhoud van deze neutraliteitsverklaring". Enkel de neutraliteitsverklaring
kan derhalve een beperking opleggen aan de "vrijheid van uitdrukking". Vermits
verwerende partij juist aanvoert dat het verbod tot het dragen van een hoofddoek
"rechtstreeks" voortvloeit uit de neutraliteitsverklaring, betreft de centrale discussie
in dit middel bijgevolg de vraag of een dergelijk verbod móet worden gelezen in de
neutraliteitsverklaring.

Anders dan verwerende partij evenwel beweert, kan niet worden
aangenomen dat het evident moet zijn voor een godsdienstleerkracht, die
tewerkgesteld is in een school van het Gemeenschapsonderwijs, dat een verbod om
buiten haar klaslokaal de hoofddoek te dragen, dat alleszins nergens expliciet is
uitgeschreven in de hiervoor geciteerde neutraliteitsverklaring, daarin toch
noodwendig besloten zou moeten liggen, en wel zó evident dat het zonder nadere
explicitering in alle omstandigheden en in alle scholen van het Gemeenschapsonderwijs
zou gelden.

Verwerende partij erkent overigens dat ten tijde van de bestreden
beslissing een dergelijk verbod niet in alle scholengroepen van het
Gemeenschapsonderwijs werd opgelegd.

De Raad van State kan verwerende partij dan ook niet bijvallen
in haar stelling dat de Raad van het Gemeenschapsonderwijs bij het opstellen van
de hiervoor aangehaalde neutraliteitsverklaring een algemene regel heeft
uitgevaardigd van dergelijke helderheid en toegankelijkheid, dat verzoekster met
kennis van zaken door de ondertekening ervan kon en moest weten dat zij zich
buiten haar klaslokaal van het dragen van een hoofddoek moest onthouden.

Zoals de neutraliteitsverklaring thans is opgesteld, kan een
godsdienstleerkracht er even goed in lezen dat ze het dragen van de hoofddoek door
die godsdienstleerkracht zou zien als een element van "interne verscheidenheid [...]
van zijn begeleidingsgroepen", waardoor het gemeenschapsonderwijs op "[...]
spontane, natuurlijke wijze het wederzijds begrip tussen mensen met verschillende
levensbeschouwelijke en maatschappelijke visies [bevordert], dat de "geest [van de
leerlingen en cursisten] ontvankelijk [maakt] voor de veelzijdigheid en
verscheidenheid van waarden in de samenleving", waarbij "degenen die betrokken
zijn bij de ontwikkelingsbegeleiding, de problemen in verband met de filosofische,
ideologische en godsdienstige overtuigingen van de mens niet uit de weg [gaan]",
en als een "gelegenheid [...] om de leerlingen en cursisten de [...] waarden bij te

XII-4841-11/15

brengen die een pluralistische beschaving in het algemeen kenmerken", waaronder
de "eerbied voor minderheden", het "respect voor het pluralistisch waardenpatroon"
en de "actieve verdraagzaamheid".

14. De neutraliteitsverklaring bepaalt daarnaast specifiek ten aanzien
van het persoonlijk engagement van onder meer leerkrachten dat "indien de [...]
onderwijssituatie daartoe aanleiding geeft, [...] zij vrij hun persoonlijk engagement
[kunnen] doen kennen, maar op bedachtzame wijze, wat betekent dat zij zich zeker
onthouden van elke vorm van indoctrinatie en/of proselitisme. Alle uitdrukkingen
of overwegingen die voor andersdenkenden kwetsend kunnen overkomen, worden
vermeden".

Te dezen verwijten de directeurs van de basisscholen 't Beekje en
De Wimpel in de brieven ter kennisgeving van de dringende redenen aan
verzoekster geen daden van proselitisme, kwetsend gedrag of indoctrinatie. Dit
betekent volgens verwerende partij echter niet dat andere uitdrukkingen, houdingen,
gedrag of kleding altijd toegelaten zijn, aangezien, ten eerste, het dragen van de
hoofddoek niets te maken heeft met het op bedachtzame wijze kunnen doen kennen
van een persoonlijk engagement, doch wel met de persoonlijke aanhorigheid van de
leerkracht in kwestie die op permanente wijze (namelijk door altijd een hoofddoek
te dragen) deze aanhorigheid wenst uit te drukken, en, ten tweede, het doen kennen
van een persoonlijk engagement bovendien enkel mogelijk is indien de
onderwijssituatie daartoe aanleiding geeft.

De stelling van verwerende partij dat de hoofddoek niet "altijd
toelaatbaar" is, kan best worden aangenomen. Maar zij heeft er nu eenmaal voor
geopteerd het hoofddoekverbod in te voeren op algemene wijze, waarmee zij er dus
van uitgaat dat het dragen van een religieus symbool, tenzij in het leslokaal, door de
godsdienstleerkracht altijd óntoelaatbaar is, nooit als veruitwendiging van een
persoonlijk engagement begrepen mag worden en in de onderwijssituatie niet
aanvaardbaar is.

Overigens heeft voornoemde passage uit de neutraliteitsverklaring
betrekking op het doen kennen door de leerkracht van zijn persoonlijk engagement
in gesprekken en discussies, wat verwerende partij trouwens zelf aangeeft in haar
memorie van antwoord. Hieruit kan niet zomaar a contrario worden afgeleid dat het
dragen van een hoofddoek die op permanente wijze wordt gedragen, niet kan
worden beschouwd als een uitdrukking van persoonlijk engagement die de

XII-4841-12/15

leerkracht kan "doen kennen [...] indien de onderwijssituatie daartoe aanleiding
geeft". Te dezen verbiedt de school aan verzoekster trouwens enkel het dragen van
haar hoofddoek buiten de lessen islamitische godsdienst, waarvoor ze is aangesteld
als godsdienstleerkracht, dus bijvoorbeeld op de speelplaats, in de gangen en in de
lokalen voor de leerkrachten. Uit het aanwezig zijn op voormelde plaatsen buiten
de context van haar lesopdracht kan echter niet spontaan worden afgeleid dat daar
geen "opvoedings- of onderwijssituatie" kan zijn die aanleiding kan geven tot het
op bedachtzame wijze doen kennen van haar persoonlijk engagement middels het
dragen van de hoofddoek.

De verwerende partij brengt geen enkel element aan waaruit zou
blijken waarom verzoekster, door zich middels het dragen van haar hoofddoek
buiten haar lesuren als geloofsbelijdster te manifesteren, haar persoonlijk
engagement op godsdienstig vlak niet bedachtzaam zou hebben doen kennen. Dat
aanbrengen is te dezen niet gebeurd, behalve dat de brieven ter kennisgeving van de
dringende redenen en de bestreden beslissing aangeven dat verzoeksters gedrag
"opzichtig", "expliciet" en "permanent" is. Deze kenmerken vermogen op zich
echter noch onbedachtzaamheid, noch kwetsend gedrag of indoctrinatie aan te
tonen. Door het dragen van de hoofddoek tijdens de lessen islamitische godsdienst
wél toe te laten, erkent het schoolreglement dat zulks met inachtneming van de
neutraliteitsverklaring wél een bedachtzame wijze is van het doen kennen van
verzoeksters persoonlijk engagement. Verwerende partij wijst geen enkel
overtuigend gegeven aan waardoor dit plots niet meer het geval zou zijn zodra
diezelfde lerares islamitische godsdienst zich buiten haar leslokaal met de
hoofddoek zou tonen.

16. Uit al het voorgaande volgt dat de bewering van verwerende partij
dat verzoekster louter door het dragen van de hoofddoek de door haar ondertekende
neutraliteitsverklaring schendt, niet wordt bijgevallen. Wat de stelling betreft dat
"het feit dat het opstellen van de neutraliteitsverklaring de bevoegdheid is van de
raad van het gemeenschapsonderwijs [...] een raad van bestuur of een schooldirectie
er niet van [kan] weerhouden om eventueel te beslissen om bepaalde
uitvoeringsmodaliteiten op te leggen om het neutraliteitsbeginsel in de praktijk te
brengen", kan niet worden aangenomen dat het invoeren door een raad van bestuur
of een schooldirectie van een algemeen verbod voor godsdienstleerkrachten om
kledij te dragen met een zichtbare religieuze of levensbeschouwelijke connotatie,
slechts een uitvoeringsmodaliteit zou betreffen van het neutraliteitsbeginsel.
Integendeel gaat het hier om een wezenlijke invulling van en opvatting over het in
XII-4841-13/15

de Grondwet vastgelegde principe van neutraliteit van het gemeenschapsonderwijs,
die, zoals hiervoor reeds werd vastgesteld, bij artikel 33, § 1, van het bijzonder
decreet enkel is opgedragen aan de Raad van het Gemeenschapsonderwijs.

Het besproken middelonderdeel is dan ook gegrond.

Depersonalisatie

17. Verzoekster vraagt met toepassing van artikel 2 van het koninklijk
besluit van 7 juli 1997 betreffende de publicatie van de arresten en de beschikkingen
van niet-toelaatbaarheid van de Raad van State dat bij de publicatie van het arrest
haar identiteit niet wordt opgenomen. Dit verzoek tot depersonalisatie wordt
ingewilligd.

OM DIE REDENEN
BESLIST DE RAAD VAN STATE :


Artikel 1.

Vernietigd wordt de beslissing van 31 juli 2006 van de raad van
beroep voor het personeel van het gemeenschapsonderwijs waarbij het beroep van
XXXX wordt verworpen, eensdeels, tegen het op 14 maart 2006 door de directeur
van de basisschool 't Beekje te Etterbeek gegeven ontslag om dringende redenen en,
anderdeels, tegen het op 16 maart 2006 gegeven ontslag door de directeur van de
basisschool de Wimpel te Elsene.

Artikel 2.

De kosten van de vordering tot schorsing en van het beroep tot
nietigverklaring, bepaald op 350 euro, komen ten laste van de Vlaamse
Gemeenschap.

Artikel 3.

Bij de publicatie van dit arrest zal de identiteit van verzoekster
niet worden opgenomen.

XII-4841-14/15

Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting, op

twee juli 2009, door de XIIe kamer, die was samengesteld uit :

de HH. D. VERBIEST, kamervoorzitter,
J. LUST, staatsraad,
G. VAN HAEGENDOREN, staatsraad,
Mevr. S. DOMS, griffier.
De griffier, De voorzitter,
S. DOMS. D. VERBIEST.

XII-4841-15/15

Son Haberler

Hits: [srs_total_pageViews] Visitors: [srs_total_visitors]
Copyright © GUNDEM.be
Site içeriği ve dizaynın tüm hakları GÜNDEM.be websitesine aittir.
Kopyalamak ve izinsiz kullanmak kesinlikle yasaktır.